CD-recensie

 

© Aart van der Wal, oktober 2010

 

 

Padding: Eight Metal Strings (2007)‡ - First Harmonium Concerto (2008)‡‡ - White Eagle (2009).

Heleen Hulst (viool), Martine Sikkenk (mandoline)‡, Dirk Luijmes (harmonium)‡‡,
Asko | Schönberg o.l.v. Etienne Siebens.

Et'cetera KTC 1406 • 48' •

www.martijnpadding.nl

www.muziekcentrumnederland.nl


 
  Martijn Padding

Martijn Padding (Amsterdam, 1956) studeerde compositie bij Louis Andriessen aan het Haagse conservatorium, piano bij Fania Chapiro en musicologie aan de Utrechtse universiteit. Op zijn website heeft hij samengevat wat hem muzikaal beweegt:

"Toen ik zeventien was nam ik les bij de geweldige pianiste Fania Chapiro. Ik moest een stuk uit Bartóks Mikrokosmos instuderen, met daarin vier mollen in de linker- en vier kruizen in de rechterhand, of omgekeerd. Ik lette niet eens op de voortekens in de bladmuziek en studeerde het stuk volkomen verkeerd in. Ik vond dat het zo mooi klonk en het kostte me uiteindelijk erg veel moeite om het in zijn oorspronkelijke, juiste vorm opnieuw in te studeren. Ik begreep de muziek maar het leidde tot iets geheel nieuws."

Padding ziet zichzelf als een 'rommelaar met noten', die er geen enkel probleem mee heeft om de muziek van anderen, en in het bijzonder die van zeer gerespecteerde collega's uit het verleden, te 'verbeteren'. Dit onder het motto dat de muziek tot het domein van de vrijheid behoort en het die vrijheid is die waar mogelijk moet worden ondermijnd. Daarom wil Padding zo ongeremd mogelijk componeren. Niet op een 'economische' manier, maar met de remmen los, want het leven is tenslotte geen generale repetitie voor een uitvoering in het hiernamaals. Gewoon componeren, wel of niet systematisch, aan de piano; en denk aan je akkoordopvolging. Dubbele maatstreep, volgende stuk.

Kopiëren? Waarom niet! In herhaling vervallen? Ook prima. Onze hersenen hebben de wonderlijke eigenschap om fouten te maken. Maar zijn eigen werk kopiëren of herhalen kan Padding niet. Ergens in het proces gaat het dan mis. De pen gaat zijn eigen weg, de noten glijden makkelijk over het papier, maar ze kunnen en zullen een geheel onverwachte wending nemen. Dan raakt Padding in onverwachte situaties. Wat hem betreft houdt dat soort van vervreemding niet op, want het is het beste dat de muziek kan overkomen. Echte vernieuwing in kunst komt voort uit het toeval, niet uit pure berekening. Ze komt onmerkbaar binnengeslopen en pas later blijkt dat die verantwoordelijk is geweest voor de uitkomst. Fouten zijn daarom niet alleen menselijk, maar voor de muziek zelfs wenselijk. Sterker nog, ze zijn absoluut essentieel!

Gestileerde gammelheid, zo heeft Padding zijn werk eens betiteld. In zijn composities streeft hij willens en wetens naar een soort onhandigheid die bizarre, maar tegelijkertijd ontwapenende effecten sorteert. Andere kwalificaties: speels, vernuftig, helder, burlesk; maar altijd met die spirituele inslag die direct de aandacht opeist. De helderheid in Paddings muziek levert naar zijn zeggen een parallel op met Scarlatti. Padding: "Het lijkt flinterdun, maar het zit zó goed in elkaar." Dat is wat hij in de hedendaagse muziek vaak mist: transparantie. "Ik wil raak schieten, in plaats van een diepe kuil graven." Of zoals Hendrik Andriessen eens schreef: de diepte van de muziek ligt vaak aan de oppervlakte.

Het ligt voor de hand om Padding het etiket van de onvervalste postmodernist op te plakken, want hij gebruikte immers zoveel muziekstijlen uit het verleden? Het blijkt te simpel. Paddings manier van componeren heeft alles te maken met zijn creatieve honger naar het nieuwe, het onbeproefde. Dat betekent na die dubbele maatstreep letterlijk steeds weer opnieuw beginnen, daarbij niets uitsluitend. Het is die eigenlijk ongebreidelde experimenteerdrift die hem dicht bij Karlheinz Stockhausen plaatst. Geen wonder dus dat voor Padding de muziek van Stockhausen tot een van zijn belangrijkste inspiratiebronnen behoort. Over oorspronkelijkheid valt bovendien niet goed te twisten: die is er, of die is er niet.

Het mag dan zo zijn dat Padding tijdenz zijn studie bij Louis Andriessen intensief deelgenoot werd gemaakt van de hoekige en luidruchtige stijl van de 'Haagse School', zelf vindt hij dat hij al vroeg de warmte van de romantiek en van de lyriek in zijn muziek toeliet. Zijn Nicht Eilen, Nicht Schleppen uit 1993 heeft volgens Padding wel dat typisch Haagse attack-achtige, maar het is wel veel toegeeflijker geschreven. Maar de lichtheid in Paddings componeren is toch een ontwikkeling van de laatste jaren. Een lichtheid die samengaat met verschuivingen binnen het tonale systeem: "Bij Haydn hoor je als een compositie in C-groot staat; tachtig procent van de tijd dat C-groot akkoord, twintig procent andere akkoorden. Als je daarmee gaat schuiven, krijg je een heel nieuwe, onberekenbare versie van tonaliteit." Misschien was Albinoni hier een meer terecht voorbeeld geweest, maar Paddings boodschap is duidelijk.

Wat levert dat, althans wat deze nieuwe cd betreft, per saldo op? Om met het eerste werk te beginnen: Eight Metal Strings uit 2007 is inderdaad uitgesproken licht van toets, zelfs hilarisch, met dank aan de slagwerker die met een behoorlijke batterij aan de slag moet met inbegrip van een fietspomp en een claxon (een belangrijke taak is hier weggelegd voor de slagwerker). Waarom een fietspomp? Die zorgt voor 'verkleuringen' binnen het tonale spectrum, terwijl het 'instrument' tevens deel uitmaakt van Paddings' 'ruisconcept' dat in de Afrikaanse muziek zo'n belangrijke rol speelt: "Op veel instrumenten ratelt er iets mee als onderdeel van de toon." En Padding kan dat weten, want hij geeft compositieles in...Ghana (hij is daarnaast hoofddocent compositie aan het Haagse conservatorium).

Maar het is toch de solopartij voor de mandoline (volgens Van Dale een klein, luitvormig muziekinstrument met vier paar stalen snaren, waarop met een pen [plectrum] getokkeld wordt, met gelijke stemming als de viool, een omschrijving waar geen speld tussen te krijgen valt) die de aandacht naar zich toetrekt. Padding toont in zijn behandeling van dit instrument veel raffinement en kennis, met vooral veel glissandi, voorslagen, tremoli en fascinerende kleuringsaccenten in het chromatische parcours, met af en toe een fikse kreet daar tussendoor. Het motorische, kortademige karakter van het korte openingsdeel (het duurt slechts zo'n drie minuten) suggereert invloeden van de Haagse School, met als belangrijkste kenmerk zijn stuwende ritmiek. Het langzame tweede deel ontwikkelt zich als een dans in slow motion die ergens op de G blijft hangen. De eveneens korte finale is alleraardigst, een beetje à la Copland maar dan in carnavaleske vermomming, met daarin centraal een sterk syncopische boerendans in westernstijl die even abrupt eindigt als hij is begonnen.

Het First Harmonium Concerto uit 2008 dankt zijn ontstaan aan een op een bierviltje gekrabbelde 'tegoedbon' dat de 'harmonist' Dirk Luijmes in een kroeg in Warschau door Padding kreeg toegestopt. Padding was die geste allang weer vergeten tot Luijmes op een dag bij hem aanbelde en hem vriendelijk maar beslist eraan herinnerde. Dat liet Padding niet op zich zitten, hij verdiepte zich in de (on)mogelijkheden van het instrument en ging ervoor componeren. Niet alleen dat harmoniumconcert maar ook andere stukken In een interview uit november 2009 zei hij onder meer dat het harmonium, die 'ouderwetse psalmenpomp', door zijn zachte geluid als solo-instrument eigenlijk ongeschikt was om in een orkestbezetting mee te draaien, maar dat daar dan tegenover stond dat door die underdog-positie het instrument mag rekenen op de sympathie van de toehoorders. Daar komt dan in dit geval nog bij dat Luijmes' enorme virtuositeit op zijn instrument voor Padding de mogelijkheid bood om alle vooroordelen over het harmonium af te schudden. Wie het harmonium associeert met 'zware kost' zal bij het beluisteren van dit concert de schellen van de ogen (oren) vallen. Gegarandeerd.

 
  Het 'orgue-célesta Mustel'
Luijmes bespeelt een zogenaamd Mustel drukwindharmonium met twee klavieren. Het bovenklavier fungeert als een célesta, het slagwerkinstrument dat eveneens door de Parijzenaar Victor Mustel [1815-1890] is bedacht. Dit harmonium, dat al een belangrijke verbetering bood ten opzichte van het in 1843 door Alexandre Debain ontworpen instrument, is tevens uitgerust met een 'prolongement', een voorziening waarmee toetsen kunnen worden vastgezet om als liggende toon te fungeren. Bovendien kan het harmonium dankzij de 'percussion' functie als een echt slagwerkinstrument worden gebruikt: het met de toets verbonden hamertje slaat tegen een metalen staafje, wat een slagwerkeffect oproept. Het 'orgue-célesta Mustel' was overigens geen tweederangs muziekinstrument en kostte rond 1900 zelfs beduidend meer dan de grootste Erard-vleugel: 9000 franc ten opzichte van 6000 franc. Tsjaikovski heeft overigens stevig bijgedragen aan de populariteit van de célesta als solo-instrument: hij schreef het immers al voor in zijn wereldberoemd geworden ballet De notenkraker (Щелкунчик, Sjtsjelkoentsjik) uit 1892, slechts zo'n zes jaar nadat de célesta door vader Victor en zijn even inventieve zonen Charles en Auguste op de markt was gebracht.

De titel van het tweede werk op deze cd, First Harmonium Concerto, suggereert zeker niet dat er wel (spoedig) een tweede zal volgen, maar eerder dat dit het eerste, speciaal voor het harmonium geschreven concert in de muziekgeschiedenis is. De titel mag dus in ieder geval letterlijk worden genomen. Een unicum en tegelijkertijd een prijswinnende compositie, want het opus sleepte zowaar de eerste prijs weg op het 'International Rostrum of Composers' in 2009. Evenals de overige twee werken op deze cd bestaat het harmoniumconcert uit drie delen: twee snelle hoekdelen (het openingsdeel is een regelrechte horlepiep) en een langzaam middendeel, waarvan niet alleen de titel maar ook de vorm die van een processie is. Het door Padding bewust gezochte onbeholpen karakter komt wel heel sterk tot uiting in die horlepiep, alsof de solist met nogal stumperige gebroken akkoorden zijn instrument eerst nog moet uitproberen en dan prompt tegen zijn eigen technische beperkingen aanloopt, maar de zich knap invoegende slagwerktextuur verraadt groot raffinement. Als we het dan toch over onbeholpenheid hebben, dan is het wel die van de bijzonder kunstzinnige soort. Zoals Bach in het openingsdeel van zijn Das wohltemperierte Klavier de gebroken akkoorden zin en richting heeft gegeven, zo doet Padding dat in de horlepiep precies zo, al is het dan op zijn eigen, oorspronkelijke manier. Knap hoe Padding de begeleiding zo heeft uitgewerkt dat die als het ware achter het solo-instrument aanhobbelt, wat tot vervreemdende echo-effecten leidt. Het tweede deel is duidelijk in mineurstemming, zij het met een dubbelzinnig karakter. De ernst wordt soms onderbroken door quasi luimige accenten van een brullende leeuw en een spechtachtige 'Waldteufel'. Het kernachtige slotdeel wordt beheerst door kwakende en springerige blazers, waar het harmonium dan met dominant-septiemakoorden overladen brokstukken tegenoverzet. Daar her en der tussen door introduceert Padding carnavals- en jaarmarktmuziek, die in het vervolg een steeds belangrijker rol gaat vervullen, een procédé dat we trouwens ook van Mahler kennen. Tegen het slot lijkt de muziek het spoor volkomen bijster te raken, maar het is het harmonium dat zijn rol als rots in de branding op ondubbelzinnige wijze herneemt.

Het in 2009 gecomponeerde, eveneens goedgemutste Vioolconcert met de titel White Eagle wordt hier gespeeld door Heleen Hulst. Het eveneens driedelige werk is voor haar gecomponeerd en opent met 'Quirk I', wat zoveel wil zeggen als spitsvondig, spottend, goed geluimd. Evenals in het slotdeel van het harmoniumconcert lijkt de muziek al snel buiten haar oevers te treden, zelfs onbeheersbaar te worden, wat overigens niet betekent dat het ook onbeheersbaar is. Treffend is het gebruik van de 'disco beat', met in de partituur een verwijzing naar de in 2003 overleden componist Paul Termos. 'Remembering P.T.' is Paddings eerbetoon aan de componist die in zijn muziek alledaagse en simpele patronen tot ware kunst wist te verheffen. Het tweede deel draagt de titel van het stuk: White Eagle. De grote witte vogel die al zwevend boven de aarde bijna gewichtloos en tijdloos lijkt. "We horen de schreeuw van de witte adelaar, precies zoals ik het in het zuiden van India hoorde," aldus Padding. De violist mag hier zijn strijkstok over de snaren laten pendelen en nog tijdens het laten klinken van de toon de vinger van de snaar halen. Een aparte vondst zijn de zachte onweerimitaties die dwars door het ensemble lopen. De finale, 'Quirk II' blijkt, zoals de titel al doet vermoeden, net zo spitsvondig, spottend en goed geluimd als het openingsdeel. Deze groteske podiumdans vol met dissonantrijke collages en een handvol clichés treft toch door zijn originaliteit en door de moed om zó te componeren.

Platgetreden platen opnieuw betreden juist om ze te vermijden, het is een paradox die Paddings muziek zo buitengewoon gedurfd en fascinerend maakt. Maar dan moeten er wel musici voor in het strijdperk treden die deze stukken echt op het lijf geschreven zijn. Last but not least moet de opname dan raad weten met al deze complexe eigentijdse klanken, de vele dwarsverbanden en kruisbestuivingen. Aan al deze voorwaarden is in dit geval ruimhartig voldaan en daarmee is een magnieke productie tot stand gekomen die nog vaak in mijn cd-speler zal belanden. Deze cd houdt een werkelijk schitterend pleidooi voor de eigentijdse muziek en de expressieve en ingenieuze krachten die daarin kunnen schuilen. Wie denkt dat deze muziek bovenal 'moeilijk' is (eigentijds, nietwaar....) wacht een zeer aangename verrassing.


index

Home  -  Actueel  -  Audio  -  Muziek  -  Video  -  Boeken  -  Links